Skip to main content
Article
De toepassing van het finaliteitsbeginsel van de Privacywet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens’ [The application of the purpose specification principle in the Belgian data protection act of 8 December 1992]
Tijdschrift voor Privaatrecht - TPR (1993)
  • Serge Gutwirth
Abstract
Teneinde de toepassing van het finaliteitsbeginsel - hoeksteen van de Privacywet van 8 december 1992 - (prospectief) te onderzoeken, wordt de wet gesitueerd op maatschappelijk, rechtstheoretisch en rechtspositief vlak (deel I). Alleen na zo'n situering kan de vraagstelling van de toepassing van het finaliteitsbeginsel bevredigend worden beantwoord (deel II). Uit de duiding van de inworteling, doelstellingen en maatschappelijke betekenis van de Privacywet mogen volgende conclusies getrokken worden (deel I). 1. De Privacywet raakt aan de grondslagen van de rechtsstatelijke democratie, omdat zij een fundamentele regel expliciteert, met name het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (bij de verwerking van persoonsgegevens). De wet is bovendien stevig ingebed in de Europese mensenrechtelijke rechtsorde die door het E.V.R.M. werd ingesteld (art. 8 E.V.R.M., Verdrag 108). 2. Zo daaruit reeds blijkt dat de privacy een fundamentele waarde is die bovenaan in de normenhiërarchie prijkt, dan laat de vaststelling dat zij tevens nauw verband houdt met de individuele vrijheid van de burger geen ruimte meer over voor twijfel. De privacy behoort tot de basisbeginselen van een pluralistische samenleving, waarin de vrijheid van de ene noodzakelijkerwijs zijn beperkingen vindt in die van de andere of die van alle anderen, t.w. het algemeen belang. 3. Perfect verantwoord is de toekenning van een cruciale plaats aan de door de privacy beschermde vrijheid trouwens ook vanuit rechtstheoretisch oogpunt. Immers, de individuele vrijheid betreft het fundament van de grondslagentheoretische elaboratie van de Westerse rechtsstaat, die onmogelijk gereconstrueerd kan worden, zonder dat uiteindelijk het autonoom over zichzelf beschikkend individu wordt verondersteld. 4. De introductie van performante informatica-systemen t.b.v. de verwerking van persoonsgegevens leidt tot een, op de individuele vrijheid haaks staand, surplus aan macht en gedragsbeïnvloedingsmogelijkheden in handen van de publieke of private houder van verwerkingen. De Privacywet strekt dan ook tot herstel van evenwicht of tot opwaardering van de rechtsbescherming van de burgers ten opzichte van een buiten zijn oevers getreden praktijk van persoonsgegevensverwerking. 5. De verwerkingsbevoegdheid staat vanuit het oogpunt van de normenhiërarchie op een lager niveau dan het grondrecht op privacy. Dat volgt overigens ook uit de Privacywet zelf die fundamenteel recht bekrachtigt en in bescherming neemt tegen de scheefgegroeide situatie van ongebreidelde verwerking. 6. Aan de vaststelling van de hiërarchische verhouding tussen de privacy en de verwerkingsbevoegdheid kunnen echter geen absolute consequenties worden verbonden. Dat impliceert dat Commissie en rechter in alle conflicten tussen het recht op privacy en de verwerkingsbevoegdheid belangen zullen moeten afwegen in functie van het te bereiken evenwicht. Daartoe zal de Commissie kunnen steunen op de criteria van de proportionaliteitsregel die reeds in verschillende rechtstakken functioneert. 7. Ofschoon aan de hiërarchie van normen geen absolute geldingskracht kan toegemeten worden, zal zij daarom nog niet zonder effect blijven voor de toepassing van de Privacywet. Zowel tijdens de belangenafweging als bij de toepassing van de proportionaliteitsregel zal in rekening moeten worden gebracht dat het recht op eerbiediging van de vrijheid van de persoonlijke levenssfeer predomineert en dat het bovendien, gegegeven het funderende belang van de vrijheid in de democratische rechtsstaat, ook strookt met het algemeen belang. Het voorgaande laat toe de toepassing van het finaliteitsbeginsel en de afwegingen die het veronderstelt, concreet en op gefundeerde wijze te analyseren (deel II) De drie voorwaarden waaraan een aan het finaliteitsbeginsel beantwoordende verwerking moet voldoen - wettigheid, conformiteit en verenigbaar gebruik -, behoren gelezen te worden in het licht van de voorrang van de vrijheid van de persoonlijke levenssfeer. De schending van een hogere (fundamentele) vrijheid in naam van een lager rechtmatig belang - hier: de verwerkingsbevoegdheid - dient dan ook te voldoen aan, strikt te interpreteren, criteria. Terzake kunnen deze laatste gevonden worden in een analyse van de proportionaliteitsregel wat betreft de evaluatie, primo, van de wettigheid van de vooropgestelde finaliteit, secundo, van de conformiteit van de verwerkte gegevens met die finaliteit en tertio, van de verenigbaarheid van het gebruik van de gegevens met diezelfde finaliteit. Hieruit vloeit dan weer voort dat de finaliteitsafbakening cruciaal is voor de uitvoering van de Privacywet. Indien de finaliteit van een verwerking niet op redelijke wijze wordt afgebakend, dan wordt elke controle van de Commissie en de rechter op die verwerking de facto onmogelijk. De bepaling van die criteria voor degelijke finaliteitsafbakening zal in hoofdzaak neerkomen op de Commissie die als gespecialiseerd orgaan op basis van haar algemene controlebevoegdheid terzake een rechtspraak tot ontwikkeling zal moeten brengen. Hoe dan ook zal de Commissie hierbij steeds in het achterhoofd moeten houden dat zij opgericht werd als een autonoom orgaan ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Gegeven verder dat de wet ertoe strekt een evenwicht te herstellen ten bate van de privacy, kan de Commissie inzake finaliteitsafbakening in de eerste fase beter te strikt zijn, dan te soepel. Een gestage en systematische controle op de finaliteit van de verwerkingen, uitgaande van de aangiften, dringt zich op als één van de belangrijkste taken van de Commissie. Daartoe zal zij een intern beleid moeten uitstippelen aan de hand waarvan zij de opgegeven finaliteiten zal beoordelen tegen de hier geschetste achtergrond. Voor elke verwerking zal aldus, in het licht van het gevaar dat de verwerking uitmaakt voor de juridisch primerende fundamentele vrijheid van de persoonlijke levenssfeer van de burgers, systematisch nagegaan moeten worden of de finaliteit voldoende en redelijk afgebakend is, of zij wettig is, of de verwerkte gegevens conform zijn aan de finaliteit en, of het verdere gebruik van de gegevens en de verwerking verenigbaar is (en blijft) met de vooropgestelde finaliteit. Tevens zal de Commissie, op deze wijze, nauwgezet toekijken op de vrijwaring van de mogelijkheidsvoorwaarden van de uitoefening van haar eigen algemene controleopdracht.
Disciplines
Publication Date
1993
Citation Information
Serge Gutwirth. "De toepassing van het finaliteitsbeginsel van de Privacywet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens’ [The application of the purpose specification principle in the Belgian data protection act of 8 December 1992]" Tijdschrift voor Privaatrecht - TPR Vol. 1993 Iss. 4 (1993)
Available at: http://works.bepress.com/serge_gutwirth/60/